Belanghebbende (X) woont in België en werkt in Nederland. In haar IB-aangifte voor het jaar 2008 kiest ze niet voor de behandeling als binnenlands belastingplichtige. In geschil is het antwoord op de vraag of art. 2, vijfde lid, Wet LB in combinatie met art. 3.81 Wet IB 2001 de heffing van (Nederlandse) IB/PVV belemmert. Volgens belanghebbende verricht zij namelijk haar werkzaamheden gedeeltelijk in België en is zij in België ook belasting verschuldigd – in de vorm van een gemeentelijke aanvullende heffing – over haar inkomen.

Rechtbank Breda oordeelt dat de Belgische gemeentelijke aanvullende heffing weliswaar is aan te merken als een belasting naar het inkomen, maar dat deze niet door of vanwege een andere Mogendheid wordt geheven. Volgens de rechtbank is de gemeente namelijk geen "soevereine staat". Dat de aanvullende heffing wel door de Belgische staat wordt geheven, acht de rechtbank niet van belang. Nu niet aan de voorwaarden van art. 2, vijfde lid, Wet LB is voldaan, heeft de inspecteur belanghebbende terecht als werknemer aangemerkt voor de LB en IB. De aanslag blijft in stand.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Rechtbank Breda

Editie: 28 januari

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen