Gemeente X laat in de jaren 2009-2011 op eigen grond een uitvaartcentrum bouwen, met de bedoeling om het na oplevering te verhuren aan een exploitant. Omdat X geen geschikte exploitant kan vinden, gaat X het uitvaartcentrum zelf exploiteren, door het aan uitvaartondernemers te verhuren. X heeft daartoe ook de inrichting voor haar rekening genomen. De aan haar in rekening gebrachte btw heeft X niet in aftrek gebracht. De inspecteur is van mening dat er bij de oplevering sprake is van een integratielevering, en legt een btw-naheffingsaanslag op aan X. Volgens de inspecteur is er namelijk sprake van passieve verhuur en daarmee van een van btw vrijgestelde prestatie. X stelt dat zij een dienst verricht die is belast tegen het algemene tarief.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de door X verleende diensten aan de uitvaartondernemers het passieve karakter van verhuur verloren hebben doen gaan. Volgens de rechtbank is er dan geen sprake van vrijgestelde verhuur. Volgens de rechtbank is de eerste ingebruikname van het uitvaartcentrum er dan één geweest voor handelingen waarvoor recht op btw-aftrek bestaat. De rechtbank vernietigt de naheffingsaanslag.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 3 + 11 + 15