Hof ’s-Hertogenbosch beslist dat X wat betreft de verkrijgingsprijs van zijn aanmerkelijk belang geen recht heeft op de step-up regeling. De verkrijgingsprijs wordt niet verhoogd met borgstelling, (fictieve) rente en verlies op en achtergestelde lening.
Op 30 juni 1997 koopt X 6 aandelen in bedrijf 1 waardoor zijn belang daarin wordt vergroot naar 55% (22 aandelen van de in totaal 40 aandelen). X heeft het aankoopbedrag van een derde geleend. De inspecteur heeft met dagtekening 14 september 2015 de verkrijgingsprijs van de door X gehouden a.b.-aandelen in bedrijf 1 bij beschikking vastgesteld. De verkrijgingsprijs wordt per 1 januari 1997 bepaald op € 75.328. Volgens X is de verkrijgingsprijs te laag vastgesteld en hij komt uiteindelijk in hoger beroep.
Volgens Hof ’s-Hertogenbosch heeft X wat betreft de verkrijgingsprijs geen recht (gehad) op toepassing van de step-up. Op 1 januari 1997 was X eigenaar van 40% van de aandelen bedrijf 1. Dat belang kwalificeerde onder de Wet IB 1964 reeds als een aanmerkelijk belang. Het eerste lid, onderdeel a, van artikel 70c Wet IB 1964 bepaalt dan dat als verkrijgingsprijs geldt de verkrijgingsprijs zoals die gold op 31 december 1996. Deze verkrijgingprijs wordt niet verhoogd met een (fictief) rentebestanddeel, de door X betaalde borgstelling en een eventueel verlies op een achtergestelde lening. Het hof beslist dat de inspecteur de verkrijgingsprijs tot een juist bedrag heeft vastgesteld. Het hoger beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 4.22
Wet inkomstenbelasting 2001 4.21
Wet inkomstenbelasting 2001 4.20
Wet inkomstenbelasting 2001 4.19
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Editie: 30 mei