Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur de afwaardering van de vorderingen terecht niet heeft geaccepteerd. Voor de vordering op Y bv geldt dat niet aannemelijk is gemaakt dat de vordering in waarde is gedaald. De aan Q bv verstrekte leningen zijn onzakelijk.
A bv en B bv houden de aandelen in belanghebbende, X bv. X bv verstrekt in 2010 een lening van € 500.000 aan haar dochtermaatschappij, Y bv. Verder verstrekt X bv ook een lening van € 530.000 aan Q bv. Q bv is een bv waarin A bv en B bv een indirect belang hebben. In 2009 koopt Q bv de aandelen P bv van G bv. Hierbij neemt Q bv een schuld van G bv aan X bv van € 650.000 over van G bv. Eind 2012 wordt Q bv failliet verklaard. In haar VPB-aangifte 2011 waardeert X bv de vorderingen op Y bv en Q bv af naar nihil.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur de afwaardering van de vorderingen terecht niet heeft geaccepteerd. Voor de vordering op Y bv geldt volgens de rechtbank dat niet aannemelijk is gemaakt dat de vordering in waarde is gedaald. Verder stelt de rechtbank vast dat Y bv ook geen sterk negatief vermogen heeft. Voor de vordering van € 650.000 op Q bv geldt volgens de rechtbank dat deze onzakelijk is. Q bv verkeerde ten tijde van de aandelentransactie namelijk in financieel zwaar weer. Hetzelfde geldt voor de verstrekking van de lening van € 530.000, ook toen verkeerde Q bv in financieel zwaar weer, en is er sprake van een onzakelijke lening.
Lees ook het thema De onzakelijke lening en Eigen vermogen versus vreemd vermogen in de vennootschapsbelasting.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.25
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Vennootschapsbelasting
Instantie: Rechtbank Den Haag
Editie: 30 mei