Belanghebbende, X, leent in 2004 € 35.000 van een bank om dat bedrag tegen onzakelijke voorwaarden door te lenen aan zijn werkgever. Bij het faillissement van de werkgever in 2007 heeft X een vordering op de werkgever van € 32.200 (€ 31.000 hoofdsom en € 1.200 achterstallige rente). Het geschil betreft de vraag of het verlies van X op de lening negatief loon vormt. Hof Arnhem beantwoordt deze vraag bevestigend.
De Hoge Raad oordeelt dat X het op de geldlening aan zijn werkgever geleden verlies niet kan aftrekken als negatief loon. De Hoge Raad overweegt dat het aangaan van de lening strekte tot behoud van de dienstbetrekking van X. De gedingstukken laten immers geen andere conclusie toe dat X de lening heeft verstrekt omdat hij vreesde anders zijn baan te verliezen. Door het faillissement van de werkgever heeft de vordering van X haar waarde verloren. Die waardevermindering vormt onder de hiervoor geschetste omstandigheden geen negatief loon (vgl. HR 10 augustus 1998, nr. 31.659, BNB 1998/295). De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van de staatssecretaris van Financiën gegrond en vernietigt de hofuitspraak.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.81
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Loonbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 13 januari