Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de activiteiten in verband met de paardenhouderij geen bron van inkomen vormen. X maakt niet aannemelijk dat objectief bezien redelijkerwijs voordeel te verwachten was met deze activiteiten.

X is maat in een maatschap die een advocatenpraktijk uitoefent. X is onder andere actief op het gebied van hippisch recht. Naast de advocatenpraktijk houdt X ook paarden. De negatieve opbrengst uit deze activiteiten verantwoordt X als winst uit onderneming. De inspecteur raakt naar aanleiding van een onderzoek naar de IB-aangifte 2015 op de hoogte van de exacte aard en insteek van de activiteiten in verband met de paardenhouderij. Hij legt daarom een IB-navorderingsaanslag 2013 op aan X. Volgens de inspecteur vormen de activiteiten in verband met de paardenhouderij geen bron van inkomen. X stelt dat een nieuw feit ontbreekt.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de activiteiten in verband met de paardenhouderij geen bron van inkomen vormen. Nu de inspecteur daarvan pas in verband met het onderzoek naar de IB-aangifte 2015 op de hoogte raakte, is sprake van een nieuw feit. X maakt niet aannemelijk dat objectief bezien redelijkerwijs voordeel te verwachten was met deze activiteiten. De activiteiten brachten (relatief zeer) hoge kosten en een relatief lage omzet. Het totale verlies loopt in de honderdduizenden euro’s. De kosten van de paardenhouderij zijn verder ook niet aan te merken als kosten van de advocatenpraktijk. De kosten staan in onvoldoende zakelijk verband met de advocatenpraktijk. Het gelijk is aan de inspecteur.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 16

Wet inkomstenbelasting 2001 3.4

Wet inkomstenbelasting 2001 2.3

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Rubriek: Inkomstenbelasting

Editie: 18 augustus

Informatiesoort: VN Vandaag

648

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen