Belanghebbende, X bv, en H bv vormen een f.e. voor de btw-heffing. X bv houdt zich bezig met het beheren van vermogen, en H bv met de ontwikkeling van automatische voedersystemen in de agrarische sector. X bv leent in de jaren 2002 - 2005 bedragen uit aan K bv. De aandelen van deze bv zijn in handen van de zoon van de dga's van X bv. H bv reikt twee facturen uit aan K bv in verband met voor K bv verrichte werkzaamheden. In 2007 verkoopt X bv de aandelen H bv, waarbij X bv de vordering van H bv op K bv overneemt. K bv wordt in 2008 failliet verklaard. Naar aanleiding van een boekenonderzoek legt de inspecteur een btw-naheffingsaanslag op aan X bv. Volgens de inspecteur kwalificeert X bv namelijk niet als btw-ondernemer, en bestaat dus ook geen recht op aftrek van btw. X bv stelt dat zij schade heeft geleden in verband met het verstrekken van de leningen, en dat daarover is geprocedeerd. De btw die hierop zag, is volgens haar dan ook terecht in aftrek gebracht.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X bv de btw ten onrechte in aftrek heeft gebracht. Het hof wijst er daarbij op dat ten gevolge van de verkoop van de aandelen H bv, de f.e. is beëindigd, en dat X bv de economische activiteiten die bestaan uit het verstrekken van de leningen heeft voortgezet, en H bv de economische activiteiten die verband houden met de ontwikkeling van automatische voedersystemen in de agrarische sector. Vervolgens stelt het hof vast dat de overdracht van de vordering binnen de f.e. niet kwalificeert als een economische activiteit. Nu X bv slechts btw-vrijgestelde prestaties verricht, heeft de inspecteur de naheffingsaanslag terecht opgelegd.
Lees ook het thema DIverse btw-vrijstellingen onder de loep
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 15
Wet op de omzetbelasting 1968 11
Wet op de omzetbelasting 1968 7
Wet op de omzetbelasting 1968 2
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Editie: 21 september