Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de door X bv verrichte diensten kunnen delen in de vrijstelling. Het vermogen dat F aanhoudt op de Centrale Rekening van de bank voldoet namelijk aan de essentiële criteria van een gemeenschappelijk beleggingsfonds. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

X bv drijft een effectenkantoor. X bv heeft een samenwerkingsovereenkomst gesloten met stichting F. F bewaart de aangekochte beleggingen. Voor de door haar verleende diensten brengt X bv een beheerfee in rekening aan haar cliënten. In geschil is of X bv over deze fee btw is verschuldigd. X bv is van mening dat geen btw is verschuldigd en beroept zich op de jurisprudentie van het Hof van Justitie EU. Hieruit blijkt volgens X bv dat ook instellingen die formeel geen instelling voor collectieve belegging in effecten (icbe) zijn, maar daar wel mee vergelijkbaar zijn, ook recht hebben op de vrijstelling. Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat X bv geen recht heeft op de btw-vrijstelling van art. 11 lid 1 onderdeel i sub 3 Wet OB 1968 (het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen). Volgens de rechtbank is X bv namelijk niet zodanig vergelijkbaar met een icbe dat zij ermee concurreert.

Hof Arnhem-Leeuwarden (V-N 2019/20.1.3) oordeelt dat de door X bv verrichte diensten kunnen delen in de vrijstelling. Het hof acht daarbij van belang dat: de belegger, met wie X bv een overeenkomst sluit, geld stort op een centrale rekening die F aanhoudt bij de bank; de belegger zelf geen vordering op de bank heeft, maar dat de belegger vorderingen heeft luidende in effecten op F; de bank de effecten namens F ter bewaring houdt en slechts administreert dat de desbetreffende effecten toebehoren aan F; de risicoprofielen geheel vastliggen en niet onderhandelbaar zijn, zoals dat ook geldt voor het aankoopbeleid bij een beleggingsinstelling; het vermogen van de beleggers wordt samengevoegd via F, waardoor de beleggers vorderingen luidende in effecten op F verkrijgen en geen rechtstreekse gerechtigheid tot die effecten noch (juridische) eigendom van de effecten.

Het vermogen dat F aanhoudt op de Centrale Rekening van de bank voldoet volgens het hof aan de essentiële criteria van een gemeenschappelijk beleggingsfonds, zodat X recht heeft op toepassing van de vrijstelling voor beleggingsfondsen.

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de omzetbelasting 1968 11

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 7 december

19

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen