De heer X moet van 2007 tot 2015 alimentatie betalen aan zijn 10 jaar jongere ex-echtgenote. De aan haar betaalde alimentatie trekt X af in box 1. In geschil is of de nominale waarde van de restantschuld in mindering kan worden gebracht op de rendementsgrondslag van box 3, zoals X stelt. Volgens de inspecteur moet worden uitgegaan van de contante waarde. Voorts wil hij rekening houden met de leeftijd van X en zijn ex, alsmede met de kans dat één van hen voortijdig komt te overlijden. De inspecteur neemt hiertoe als uitgangspunt art. 19 Uitvoeringsbesluit IB 2001. Rechtbank Breda oordeelt dat de alimentatieverplichting inderdaad voor de (gemiddelde) contante waarde ad € 56.911 als schuld in box 3 in aanmerking kan worden genomen. X stelt in hoger beroep dat de contantmakingsfactoren en overige elementen in de tabel van art. 19, tweede lid, van het besluit niet correct zijn.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de tabel mogelijk aangepast had moeten worden aan de gewijzigde levensverwachtingen en renteniveau's. Het ligt echter op de weg van X hiervoor ten minste een begin van bewijs aan te dragen. De feitelijke leeftijdsvooruitstelling van art. 19, achtste lid, onderdeel b, van het besluit werkt voorts niet uitsluitend ten nadele c.q. uitsluitend ten voordele van vrouwen. Het besluit beoogt de waarde in het economische verkeer op een eenvoudige wijze zo goed als mogelijk te benaderen. Van discriminatie is dan ook geen sprake. De Richtlijn 2004/113/EG heeft ook geen betekenis voor de onderhavige waardering. Deze richtlijn verbiedt namelijk alleen verschillen in commerciële premies en uitkeringen van individuele personen. Voor 2007 is de gemiddelde waarde van de alimentatieverplichting € 97.440. X mag wel alsnog rekening houden met een deel van de advocaatkosten van 2007, die hij uiteindelijk pas in 2010 geheel heeft betaald. Het beroep van X is deels gegrond.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting, Europees belastingrecht
Instantie: Hof 's-Gravenhage