De wrakingskamer van Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat een verschil in opvatting over de omvang van het geschil na verwijzing door de Hoge Raad, geen grond is voor mogelijke (schijn van) partijdigheid of vooringenomenheid.

Erflaatster voert procedures over de rechtmatigheid van de box 3-heffing. In 2016 genoot zij € 1761 aan opbrengsten en zij was hiervoor € 1543 belasting verschuldigd. Voor 2017 waren de opbrengsten € 1244 en was de verschuldigde belasting € 1354. De zaken zijn na cassatie verwezen naar Hof Arnhem-Leeuwarden (zie HR 2 juli 2021, 20/02453, V-N 2021/29.9). Na het overlijden van erflaatster zetten haar erfgenamen de procedures door. In geschil is of zij terecht de wraking verzoeken van raadsheer mr. A.J.H. van Suilen van dat hof. Volgens de verzoekers heeft hij zich namelijk op de zitting alleen willen buigen over één onderdeel van de rechtsstrijd.

De wrakingskamer van Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat een verschil in opvatting over de omvang van het geschil na verwijzing door de Hoge Raad, geen grond is voor de mogelijke (de schijn van) partijdigheid of vooringenomenheid. Het wrakingsverzoek wordt daarom afgewezen. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open. Het hof is gebonden aan de verwijzingsopdracht van de Hoge Raad en die opdracht sluit volgens het hof uit dat de procedures in het geheel zullen worden overgedaan. Als de verzoekers het daar niet mee eens zijn, dan kunnen zij tegen de verwijzingsuitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:61

Algemene wet inzake rijksbelastingen 29e

Algemene wet bestuursrecht 8:15

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden

Editie: 9 mei

21

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen