X bv vormt met ingang van 1 januari 2009 met P bv een fiscale eenheid voor de VPB. P bv beschikt op het voegingstijdstip over voorvoegingsverliezen. Met ingang van 1 januari 2012 wordt C bv gevoegd in de fiscale eenheid met X bv en P bv. C bv beschikt op het voegingstijdstip over voorvoegingsverliezen. In 2014 worden P bv en C bv failliet verklaard. De faillissementen van P bv en C bv worden in 2015 beëindigd en beide vennootschappen houden op te bestaan. Op dat moment beschikt P bv over € 663.161 en C bv over € 971 aan voorvoegingsverliezen. De inspecteur legt aan X bv over het jaar 2015 een aanslag VPB op naar een belastbare winst van € 1.506.235 en een belastbaar bedrag van € 205.305. De verliezen van de fiscale eenheid zijn hierdoor volledig verrekend. In de belastbare winst is de vrijvalwinst van schulden van P bv en C bv opgenomen die tot uitdrukking komen bij de fiscale eenheid. De voorvoegingsverliezen van P bv en C bv neemt de inspecteur niet in aanmerking, omdat de vrijvalwinst van schulden van P bv en C bv zijns inziens niet toerekenbaar zijn aan P bv en C bv. X bv stelt zicht op het standpunt dat de vrijvalwinsten zijn toe te rekenen aan P bv en C bv, maakt bezwaar en gaat in beroep.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat een redelijke uitleg van art. 15 ah Wet VPB 1969 meebrengt dat de vrijvalwinst die tot uitdrukking komt bij de fiscale eenheid toerekenbaar is aan de dochtermaatschappij wier schulden het betreft. De voorvoegingsverliezen van die dochtermaatschappij kunnen met die winst worden verrekend. Het beroep van X bv is gegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 15ae
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 15ah
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Vennootschapsbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 15 maart