Hof 's-Hertogenbosch oordeelt in hoger beroep – conform het uiteindelijke standpunt van de inspecteur – dat voor negen gangbare automodellen met een datum eerste toelating in de eerste twee maanden na een tariefsverhoging alsnog teruggaven op grond van art. 16a moeten volgen.

X voldoet in 2016 op aangifte BPM voor een groot aantal auto’s. In geschil is onder meer of X terecht aanspraak maakt op toepassing van het historische BPM-tarief (art. 16a Wet BPM 1992), zoals volgt uit HR 1 mei 2020, 18/02168, V-N 2020/22.10. Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant moet X concreet melden welke auto‘s het betreft en daartoe inzichtelijke en controleerbare berekeningen overleggen. X kan dus niet volstaan met de enkele verwijzing naar de data van eerste toelating. X gaat in hoger beroep.

Hof 's-Hertogenbosch oordeelt – conform het uiteindelijke standpunt van de inspecteur – dat voor negen gangbare automodellen met een datum eerste toelating in de eerste twee maanden na een tariefsverhoging alsnog teruggaven moeten volgen. Daarnaast wordt voor één auto het gunstiger tussentijds tarief van 2009 toegepast. Het beroep van X is gegrond. Uitsluitend voor die negen auto's vloeien de teruggaven voort uit het EU-recht en is dus sprake van een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid met als gevolg hogere vergoedingen voor de bezwaar- en proceskosten (eerste aanleg). Voor het hoger beroep krijgt X een vergoeding van € 1623.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:75

Algemene wet bestuursrecht 7:15

Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 16a

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Hof 's-Hertogenbosch

Editie: 15 maart

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen