Hof Den Haag oordeelt in hoger beroep dat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat het aan (voorwaardelijk) opzet van X-B als feitelijk leidinggever of als medepleger is te wijten dat te weinig vennootschapsbelasting bij zijn ltd is geheven.

X-B is bestuurder van de C-groep. In 2005 gaan hij en een mede-bestuurder (X-A) ieder een 'Profit Sharing Loan Agreement' aan met de moedermaatschappij van de C-groep. Zij ontvangen hierdoor in 2011 respectievelijk € 54 mln en € 21 mln als variabel deel van hun arbeidsbeloningen. De uitbetaling loopt via hun ltd's op Guernsey, die volgens de inspecteur in Nederland zijn gevestigd. Op die manier zou X-B opzettelijk hebben bewerkstelligd dat € 13 mln Nederlandse vennootschapsbelasting is ontgaan. In geschil is of terecht een vergrijpboete aan X-B is opgelegd van € 3.634.287. Rechtbank Den Haag vernietigt de boete omdat de ltd enkel is opgericht om de gevolgen van de per 1 januari 2009 ingevoerde lucratief belangregeling te verzachten. X-B krijgt een proceskostenvergoeding van € 20.000. De inspecteur gaat in hoger beroep.

Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat het aan (voorwaardelijk) opzet van X-B als feitelijk leidinggever of als medepleger is te wijten dat te weinig vennootschapsbelasting is geheven. Bij het opzetten van de constructie is namelijk door de adviseur (zie 19/00478) steeds beoogd voldoende 'substance' op Guernsey te creëren. De liquidatie van de ltd in 2012 is ook niet gebeurd om het opleggen van navorderingsaanslagen en boetes te voorkomen (zie 19/00747). De liquidatie was nodig om het liquidatieverlies te kunnen terugwentelen naar 2011. Achteraf kan de inspecteur de boete ook niet meer baseren op grove schuld. Het beroep van de inspecteur is ongegrond. X-B claimt in zijn incidentele hoger beroep vergeefs om toekenning van zijn werkelijke proceskosten. De boete is namelijk door de inspecteur voldoende onderbouwd en dit is tijdig aan hem medegedeeld. Het hof is van oordeel dat er aanleiding is om een hogere vergoeding dan de forfaitaire vergoeding toe te kennen, te weten € 20.000. Hierbij is in aanmerking genomen dat een uitzonderlijk hoge boete is opgelegd zonder enig doorslaggevend bewijs van (voorwaardelijk) opzet. Daarbij komt dat het standpunt dat sprake is van grove schuld, op geen enkele manier is onderbouwd.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 67e

Algemene wet bestuursrecht 5:1

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Hof Den Haag

Editie: 15 maart

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen