De gemachtigde van X maakt op 4 november 2011 bezwaar tegen een WOZ-beschikking en een OZB-aanslag. De gemeente verdaagt de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar die eindigt op 31 december 2011 met zes weken tot 11 februari 2012. Twee dagen eerder, op 9 februari 2012, stuurt de heffingsambtenaar een concept van de uitspraak op bezwaar naar de gemachtigde met de vraag of deze gehoord wenst te worden. Per e-mail van 14 februari 2012 stelt de gemachtigde de gemeente Goirle in gebreke wegens het niet doen van uitspraak op bezwaar. Naar aanleiding van het hooraanbod viindt op verzoek van de gemachtigde op 12 maart 2012 het hoorgesprek plaats. De uitspraak op bezwaar heeft als dagtekening 21 maart 2012.
Rechtbank Breda oordeelt dat X met zijn verzoek om een hoorgesprek impliciet heeft ingestemd met opschorting van de beslissingstermijn. De beslissingstermijn eindigde na de verdaging van de termijn door de gemeente op 11 februari 2012. Toen de heffingsambtenaar op 9 februari 2012 het concept van de beslissing op bezwaar naar de gemachtigde stuurde had hij dus nog twee dagen om uitspraak te doen. Door de opschorting eindigde volgens de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar op 14 maart 2012, namelijk twee dagen na het hoorgesprek. Conclusie is dat toen de gemachtigde de gemeente op 14 februari 2012 in gebreke stelde de beslissingstermijn nog niet verstreken was. Het beroep van X is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingen van lagere overheden, Waardering onroerende zaken
Instantie: Rechtbank Breda