Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat het woonzorgcentrum van X voor de OZB aangemerkt moet worden als een zogeheten niet-woning.

Belanghebbende, X, is eigenaar en gebruiker van een woonzorgcentrum uit 1996. X verleent in dit centrum zorg en andere diensten op het gebied van wonen en dagbesteding aan volwassenen met een fysieke beperking (zwaardere zorgvraag). Het gebouw bestaat uit appartementen, een hoofdentree, personeelsruimten, facilitaire ruimten, een recreatiezaal, een huiskamer, een keuken, een eetzaal, twee kantoren, een fitnessruimte, gangen en meerdere bergingen. In geschil is of het object voor de OZB een woning is of een niet-woning.

Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat het woonzorgcentrum van X voor de OZB aangemerkt moet worden als een zogeheten niet-woning. Dit betekent dat X geen vrijstelling van gebruikersbelasting geniet en zij eigenarenbelasting betaalt tegen het (hogere) tarief voor niet-woningen. Volgens de rechtbank moet minder dan 70% van de waarde van het object worden toegerekend aan delen die tot woning dienen dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Het object dient derhalve niet tot woning als bedoeld in art. 220a lid 2 Gemeentewet. Het beroep van X is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Gemeentewet 220a

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Belastingen van lagere overheden

Instantie: Rechtbank Noord-Nederland

Editie: 5 september

28

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen