Rechtbank Rotterdam oordeelt dat het woon/zorgcomplex van X niet is aan te merken als een woning voor de OZB. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Belanghebbende, X, is eigenaar en gebruiker van een woon/zorgcomplex. Het complex bestaat onder meer uit dagbestedingsruimten en woonpaviljoens. In geschil is of het complex voor de OZB is aan te merken als een woning of als een niet-woning. Enkel is nog in geschil of de woonpaviljoens zijn aan te merken als woondelen als bedoeld in art. 220a Gemeentewet. Als dat het geval is, dan moet het gehele complex worden aangemerkt als een woning.
Rechtbank Rotterdam (V-N Vandaag 2019/660) oordeelt dat het woon/zorgcomplex van X niet is aan te merken als een woning voor de OZB. Buiten de eigen slaapkamers van de bewoners is volgens de rechtbank sprake van ‘mix-ruimten’, in die zin dat bewoners daar overdag verblijven en dat daar zorg en verpleging wordt verleend. Ook een woonpaviljoen is een dergelijk mix-ruimte en dus geen woondeel. Tussen partijen is dan niet meer in geschil dat het gehele complex een niet-woning is. Dat betekent dat de heffingsambtenaar terecht een aanslag OZB gebruikersbelasting heeft opgelegd en een aanslag eigenarenbelasting naar het hoge tarief. Vanwege de complexiteit van de zaak verlengt de rechtbank de redelijke termijn met een half jaar. Daarvan uitgaande is de redelijke termijn met een half jaar overschreden en komt X in aanmerking voor een schadevergoeding van € 500.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Hoge Raad
Editie: 1 april