X maakt niet aannemelijk dat zij een alimentatieverplichting heeft tegenover Y, haar voormalige partner. Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur terecht de door X geclaimde persoonsgebonden aftrek niet heeft aanvaard.

X en de heer Y hebben een eigen woning als Y de woning op 1 mei 2012 verlaat en zich op het adres laat uitschrijven. X en Y hebben de woning voor de onverdeelde helft in mede-eigendom. X betaalt vanaf mei 2012 de totale verschuldigde hypotheekrente. In de overeenkomst tot beëindiging geregistreerd partnerschap leggen partijen (in oktober 2013) vast dat zij tegenover elkaar niet tot betaling van een alimentatie gehouden zijn en dat X aan Y geen vergoeding verschuldigd is voor het gebruiksrecht van de woning. Dit gebruiksrecht komt X toe zolang de woning nog niet is verkocht en zij de woning niet metterwoon heeft verlaten. Rechtbank Rotterdam ontbindt bij beschikking in 2014 het geregistreerd partnerschap en neemt deze afspraken over. In de aangifte IB 2014 neemt X een bedrag ter grootte van de helft van de betaalde rente op als aan Y betaalde alimentatie. De inspecteur aanvaardt dit bedrag niet bij het vaststellen van de aanslag. Rechtbank Den Haag stelt de inspecteur daarover in het gelijk.

Hof Den Haag bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Naar het oordeel van het hof kan de betaling van de hypotheekrente niet los worden gezien van het recht van bewoning en zijn deze rechtshandelingen onlosmakelijk met elkaar verbonden. Hieruit volgt dat X heeft toegestaan dat het partnerschap op deze wijze zal worden afgewikkeld en zij geen recht heeft op alimentatie en Y evenmin. Het hof verklaart het hoger beroep van X ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 6.3

Wet inkomstenbelasting 2001 6.1

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hof Den Haag

Editie: 1 mei

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen