Het Nederlandse fiscale eenheidsregime in de vennootschapsbelasting is deels in strijd met het EU-recht. Dit heeft het HvJ EU geoordeeld op 12 juni 2014. A-G Kokott was al eerder tot eenzelfde conclusie gekomen. De uitspraak van het HvJ EU heeft mogelijk verstrekkende gevolgen. Het toepassingsbereik van de huidige wettelijke regeling is verruimd met als gevolg dat meer Nederlandse vennootschappen een fiscale eenheid kunnen vormen. De effecten in de toekomst zijn echter nog onzeker. Het is nog onduidelijk op welke wijze het Ministerie van Financiën zal reageren. Het is daarom zaak de ontwikkelingen op de voet te volgen.

Uitspraak

Het HvJ EU oordeelt dat het niet toestaan van een fiscale eenheid tussen een in Nederland gevestigde moedervennootschap met haar in Nederland gevestigde kleindochtervennootschappen een niet te rechtvaardigen belemmering vormt van de vrijheid van vestiging. Hetzelfde geldt voor het weigeren van een fiscale eenheid tussen in Nederland gevestigde zustervennootschappen. Overigens ziet deze uitspraak alleen op de situatie waarin de buitenlandse tussenhoudstervennootschap respectievelijk de buitenlandse moedervennootschap in de EU/EER is gevestigd.

Gelijke behandeling

Uit het EU-recht volgt als hoofdregel dat de Nederlandse Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 grensoverschrijdende situaties binnen de EU/EER niet nadeliger mag behandelen ten opzichte van vergelijkbare binnenlandse situaties. Het HvJ EU past deze benadering ook toe op de voorwaarden voor de fiscale eenheid. Het is Nederland niet toegestaan om in Nederland gevestigde vennootschappen categorisch uit te sluiten van het fiscale eenheidsregime enkel omdat sprake is van een tussenhoudstervennootschap of moedervennootschap in een andere lidstaat dan Nederland. De uitspraak ligt in de lijn van het arrest Papillon (C-418/07).

Gevolgen

Uit de uitspraak blijkt dat de Belastingdienst in het verleden ten onrechte verzoeken tot het vormen van een fiscale eenheid tussen in Nederland gevestigde vennootschappen heeft afgewezen met het argument dat de tussenhoudster- of moedervennootschap in het buitenland gevestigd is. Het arrest biedt duidelijkheid over de toepassing van de huidige regeling. Het is echter nog onduidelijk hoe het Ministerie van Financiën zal reageren.

Bron: PwC

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Europees belastingrecht, Vennootschapsbelasting

0

Gerelateerde artikelen