Eind juni van dit jaar nam de Tweede Kamer een motie aan om de hondenbelasting af te schaffen naar aanleiding van het burgerinitiatief 'Stop de Hondenbelasting'.

De hondenbelasting is een van de meest impopulaire gemeentelijke belastingen vanwege de ongelijkheid ten opzichte van andere – onbelaste – diersoorten, zoals katten en paarden. Wat daarbij niet helpt, is dat gemeenten de opbrengst niet alleen aan bijvoorbeeld hondenuitlaatvoorzieningen mogen uitgeven, maar bijvoorbeeld ook aan het gemeentelijke zwembad of de bibliotheek.

De hondenbelasting was al in de allereerste Gemeentewet van 1851 opgenomen. Dat deze impopulaire heffing al zo lang bestaat, valt, denk ik, deels te verklaren, doordat de heffing in zekere zin is meegegroeid met de emancipatiebeweging van dierenwelzijn in het algemeen en van de hond in het bijzonder. Doel van de oorspronkelijke hondenbelasting was het beperken van het aantal ‘nutteloze’ honden. Nuttige honden, honden die een functie hadden als bedrijfs- of waakhond, dienden op basis van de wet lager of in het geheel niet te worden belast. In het bekende werk ‘De Gemeentewet en haar toepassing’ gaf Van Loenen in zijn commentaar een veelzeggende beschrijving van hoe in die tijd over honden werd gedacht: ‘De hond is nu eenmaal uit zijn aard een ongemanierd onordelijk, onzedelijk creatuur’. Hij was dan ook tegen introductie van de belasting en wel om de volgende opvallende reden: de belasting geeft de hond juist rechten.

In de loop van de tijd verschoof het doel van de belasting van de beperking van het aantal honden naar een algemene inkomstenbron voor gemeenten. Inmiddels werd niet meer gesproken van nutteloze honden, maar van luxe honden of plezierhonden. Daarmee werd aan de hondenbelasting ook wel het karakter van een verteringsbelasting toegedicht, doordat deze in sommige gemeenten werd geheven naar het inkomen van de hondenbezitter. Op aangeven van de inmiddels opgerichte Anti Trek- en kettinghondenbond werd bij de Gemeentewetsherziening van 1970 een einde gemaakt aan de wettelijk voorgeschreven fiscale begunstiging van bedrijfs- en waakhonden binnen de hondenbelasting. Belangrijkste argument was het bevorderen van een dierwaardige behandeling van de bedrijfshonden: duizenden honden werden vanwege de lagere hondenbelasting aan de ketting gehouden.

Het afgelopen decennium is de maatschappelijke weerstand tegen de belasting niet afgenomen. Om daaraan tegemoet te komen, besluiten steeds meer gemeenten om de hondenbelasting af te schaffen of ‘om te katten’ naar een bestemmingsbelasting door de opbrengst geheel of gedeeltelijk ten goede te laten komen aan hondenuitlaatvoorzieningen. Ten opzichte van 2010 is het percentage gemeenten met hondenbelasting gedaald van 71% naar 52% (Bron: COELO Atlas van de lokale lasten 2021). Met het aannemen van de motie tot afschaffing van de hondenbelasting lijkt de emancipatie van de hond voltooid: de trouwe viervoeter wordt fiscaal weer een dier als alle anderen. De Minister van BZK heeft echter aangegeven de afschaffing te koppelen aan de herziening van het gemeentelijke belastinggebied en de beslissing daarover door te schuiven naar een volgend kabinet. Onder verwijzing naar de titel van deze column betwijfel ik dan ook of met het aannemen van de motie tot afschaffing van de hondenbelasting reeds over de spreekwoordelijke ‘hond’ is gesprongen. Deze lijkt met de verknoping aan de herziening van het gemeentelijke belastinggebied nu van een Pekinees in een Deense Dog veranderd.

Naschrift 13 december 2021
Een lezer heeft op deze column gereageerd en gesteld dat er geen sprake is van een aangenomen motie om de hondenbelasting af te schaffen. Wat er wel is gebeurd, zo schrijft de lezer, is dat er een motie (VVD) is aangenomen waarin de minister wordt verzocht om een onderzoek in te stellen naar het verlies van gemeentelijke inkomsten wanneer de hondenbelasting wordt afgeschaft.

Arjen Schep reageert hierop:

Hartelijk dank voor uw reactie. U heeft helemaal gelijk. Er is inderdaad een tweetal moties ingediend op 10 juni 2021. De eerste motie (van het lid Smolders c.s., Kamerstukken II, 2021-22, 35 569, nr. 2) stelde afschaffing van de hondenbelasting voor door het schrappen van art. 226 Gemeentewet. Dit artikel geeft gemeenten de mogelijkheid tot het heffen van hondenbelasting. Deze motie is inderdaad verworpen. In mijn column wek ik ten onrechte de suggestie dat deze motie is aangenomen.

U wijst mij terecht op een tweede ingediende motie (van het lid De Kort, Kamerstukken II, 2020-21, 35 569, nr. 3) die wel is aangenomen. In die motie wordt onder meer geconstateerd dat het aantal gemeenten dat deze belasting heft in de loop der jaren is afgenomen en dat er vraagtekens kunnen worden gezet bij de bestaansreden van de hondenbelasting. Tegelijkertijd wordt geconstateerd dat de opbrengst van de hondenbelasting onderdeel uitmaakt van de algemene middelen en dat afschaffing ervan leidt tot vermindering van gemeentelijke inkomsten. De regering wordt daarom gevraagd de financiële gevolgen voor gemeenten van de afschaffing van de hondenbelasting in kaart te brengen en in samenspraak met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de mogelijkheid van afschaffing van de hondenbelasting te onderzoeken en daarbij de mogelijkheid van een redelijke overgangstermijn te betrekken.

Vervolgens heeft de Minister van BZK in een brief van 13 oktober 2021 aangegeven dat de VNG een landelijke afschaffing als een onwenselijke aantasting van de gemeentelijke financiële autonomie beschouwt en dat deze in de bredere context van een brede herziening van het gemeentelijke belastinggebied moet worden meegenomen. Op basis van artikel 2 van de Financiële Verhoudingswet (FvW) moet het rijk bij afschaffing van een gemeentelijke belasting ook aangeven hoe de financiële gevolgen kunnen worden opgevangen. De Minister schaart zich gelet op deze verplichting achter het standpunt van de VNG.

In mijn column heb ik aangegeven dat ik een brede herziening van de gemeentelijke belastingen niet zo snel zie gebeuren en dus de hondenbelasting naar mijn inschatting ook voorlopig nog onderdeel zal uitmaken van de Gemeentewet. Intussen zal de trend waarin steeds meer gemeenten geen verordening hondenbelasting meer invoeren of deze om te vormen tot een bestemmingsbelasting zich voortzetten, zo is mijn inschatting. Hoe minder gemeenten deze belasting nog heffen, hoe groter de druk op die gemeenten wordt om te zoeken naar alternatieve inkomstenbronnen. Ik ben ervan overtuigd dat wanneer het moment van een herziening van het gemeentelijke belastinggebied aan de orde is, de belasting bovenaan het lijstje staat van heffingen die zullen worden geschrapt.

Informatiesoort: Uitvergroot

Rubriek: Belastingen van lagere overheden

66

Gerelateerde artikelen