X is door de strafrechter veroordeeld voor de handel in en verkoop van merkvervalste kleding, tassen, parfum en schoenen. Naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek, en het door de inspecteur uitgevoerde onderzoek, legt de inspecteur IB-(navorderings)aanslagen op aan X. X is het niet eens met de aan hem opgelegde aanslagen. Volgens hem is sprake van een dubbele bestraffing (ne bis in idem) omdat de kosten niet aftrekbaar zijn en hij strafrechtelijk is veroordeeld. X gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat de strekking van de aftrekuitsluiting is, dat de met het begaan van misdrijven gemoeide uitgaven niet in mindering kunnen worden gebracht op de uit de strafbare feiten verkregen inkomsten. Hierbij is geen sprake van bestraffing dan wel het toevoegen van leed aan de veroordeelde van het misdrijf. De overwegingen die aan de keuze van de wetgever ten grondslag liggen, liggen op bestuurlijk terrein en hebben een bestuurlijk karakter. Volgens de Hoge Raad staat het de wetgever vrij om die keuze te maken en deze vorm te geven op de wijze zoals hij heeft gedaan. De aftrekuitsluiting heeft geen punitief karakter. De Hoge Raad merkt nog wel op dat de belastingheffing disproportioneel kan zijn en dat een belastingplichtige daardoor kan worden geconfronteerd met een individuele en buitensporige last. X heeft echter geen beroep gedaan op art. 1 EP EVRM.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.25
Wet inkomstenbelasting 2001 3.14