Hof Den Haag oordeelt dat X bv niet aannemelijk maakt dat de waarde van de vorderingen op de vennootschappen lager was dan de nominale waarde. Uit het overgelegde rapport kan niet worden geconcludeerd dat de vorderingen op de vennootschappen onvolwaardig waren. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
X bv houdt aandelen in drie in Belize gevestigde vennootschappen. In 2008 verstrekt X bv tot een totaalbedrag van $ 186 mln aan leningen aan de vennootschappen. In de jaren 2009 - 2012 waardeert X bv af op de leningen. De inspecteur staat de afwaardering echter niet toe. Verder is in geschil of de inspecteur de over de leningen verschuldigde rente terecht als belaste rentebaten in aanmerking heeft genomen.
Hof Den Haag (V-N 2020/24.1.2) oordeelt dat X bv niet aannemelijk maakt dat de waarde van de vorderingen op de vennootschappen in de jaren 2009 - 2011 lager was dan de nominale waarde van die vorderingen. Uit het door X bv aangedragen rapport kan namelijk niet worden geconcludeerd dat de vorderingen op de vennootschappen ultimo 2009 - 2011 onvolwaardig waren. Verder moet volgens het hof niet te veel waarde worden gehecht aan het rapport, omdat het louter is gebaseerd op documenten die van X bv afkomstig zijn en op telefoongesprekken met het bestuur van de vennootschappen. Ook acht het hof nog van belang dat de aandelen in X bv in 2012 voor $ 148 miljoen zijn verkocht, terwijl de vorderingen op de vennootschappen de enige activa waren van X bv. Ook de op de vorderingen bijgeschreven rente is door de inspecteur terecht in aanmerking genomen als belastbare bate.
Het hoger beroep is ongegrond. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.25
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 31 maart