Belanghebbende, X, is het niet eens met de beslissing van de directeur van de Belastingdienst om haar niet alsnog te ontslaan van haar betalingsverplichting. X wendt zich tot de Nationale ombudsman.
De Nationale ombudsman is van oordeel dat de directeur met zijn beslissing om het verzoek om kwijtschelding af te wijzen is gebleven binnen de wettelijke kaders en niet de grenzen van de behoorlijkheid heeft overschreden. De aansprakelijkheid van X is gebaseerd op kennelijk onbehoorlijk bestuur, hetgeen het vermoeden inhoudt dat de niet betaling van de belastingschuld te wijten is aan X als bestuurder. De directeur heeft aan dit wettelijk vermoeden terecht de conclusie verbonden dat X op grond van art. 8 onder letter a Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 niet voor ontslag van de betalingsverplichting in aanmerking kon komen. Nu de beslissing van de directeur is gebaseerd op het kennelijk onbehoorlijk bestuur van X, kan de vraag of X al dan niet onjuiste of onvolledige informatie aan de ontvanger heeft verstrekt, onbesproken blijven. De ombudsman verklaart de klacht van X ongegrond.
Wetsartikelen: