De heer X (belanghebbende) is sinds 1995 enig aandeelhouder en bestuurder van B bv. Deze bv is sinds 2001 bestuurder/aandeelhoudster van D bv. Sinds 2002 is D bv op haar beurt bestuurder/aandeelhoudster van A bv. In geschil is of X door de ontvanger terecht aansprakelijk is gesteld voor de BTW-schuld van A bv , die een administratiekantoor exploiteert. Na de overname door D bv en de gewijzigde – meer commerciële – bedrijfsvoering liep een groot deel van de klanten weg. Bij een boekenonderzoek blijkt dat de administratie van A bv niet goed op orde is en volgt naheffing van BTW. Rechtbank Arnhem stelt de ontvanger in het gelijk. X gaat in hoger beroep.
Hof Arnhem-Leeuwarden (MK IV, 5 maart 2013, 12/00305, V-N 2013/34.1.4) oordeelt dat X zich ten onrechte beroept op de melding betalingsonmacht uit 2004, aangezien eind 2005/begin 2006 de toenmalige belastingschulden geheel waren voldaan. X stelt voorts vergeefs dat de ontvanger op de hoogte was van de slechte financiële situatie van A bv. Er is namelijk sprake van opzet of grove schuld. X is als middellijk bestuurder verantwoordelijk voor de grote aansluitverschillen in de administratie. X maakt niet aannemelijk dat het niet kunnen melden van de betalingsonmacht niet aan hem is te wijten. Het beroep van X is ook voor het overige ongegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Lees ook het thema Bestuurdersaansprakelijkheid.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Invordering
Instantie: Hoge Raad
Editie: 9 januari