X doet op 5 december 2011 BPM-aangifte van een BMW personenauto. Op 6 december 2011 wordt het op aangifte verschuldigde bedrag bijgeschreven op het rekeningnummer van de Belastingdienst. Een gemachtigde maakt op 1 december 2011 namens een ander dan X pro forma bezwaar tegen de voldoening op aangifte. De gemachtigde geeft geen gehoor aan diverse verzoeken van de Belastingdienst om een machtiging te overleggen. In geschil is of de inspecteur terecht besloten heeft tot niet-ontvankelijkverklaring.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur het bezwaar van X terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard nadat de gemachtigde bij herhaling heeft geweigerd een machtiging te overleggen. De stelling van de gemachtigde dat het overleggen van een machtiging niet nodig is, vindt geen steun in het recht. De inspecteur heeft het bezwaar van X als kennelijk niet-ontvankelijk mogen beschouwen – aldus de rechtbank – en mocht dus het hoorverzoek passeren. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:6
Algemene wet bestuursrecht 2:1