Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat het bezwaar van belanghebbende (X) tegen de naheffingsaanslag BPM terecht niet-ontvankelijk is verklaard omdat X geen machtiging van haar vertegenwoordiger heeft overgelegd.

X dient via haar vertegenwoordiger een bezwaarschrift in tegen de haar opgelegde naheffingsaanslag BPM. Ondanks daartoe door de inspecteur een tweetal malen te zijn aangemaand, overlegt X geen schriftelijke machtiging van haar vertegenwoordiger. De inspecteur heeft bij de tweede maal ook gewezen op de niet-ontvankelijkheid als de machtiging hem niet wordt verstrekt. Het bezwaar wordt dan ook uiteindelijk niet-ontvankelijk verklaard. X gaat vervolgens in beroep.

Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift terecht is geschied. Er is geen door X ondertekend bezwaarschrift en van een overgelegde schriftelijke machtiging van de vertegenwoordiger is geen sprake. Europees recht biedt geen andere invalshoek, ondanks de verwijzingen daarnaar door X. De termijn waarbinnen X de machtiging diende te overleggen, is verder wel degelijk een vervaltermijn. Nu er sprake is van een kennelijke niet-ontvankelijkheid mocht de inspecteur tenslotte afzien van het horen. De hoorplicht is dan ook niet geschonden.

Lees ook het thema Bezwaar: het gesloten stelsel van rechtsbescherming.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 6:6

Algemene wet bestuursrecht 2:1

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Rechtbank Noord-Nederland

Editie: 13 september

99

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen