Hof 's-Hertogenbosch oordeelt in hoger beroep dat het bezwaar tegen de IB-aanslag niet tijdig is ingediend zodat de niet-ontvankelijkverklaring door de inspecteur terecht is.

De heer X emigreert in 2006 naar Hongarije. Naar aanleiding hiervan sluit X in 2008 een vaststellingsovereenkomst met de inspecteur. Op basis van deze overeenkomst heeft X recht op een IB-teruggaaf. Dit bedrag is inmiddels daadwerkelijk door X ontvangen. In geschil is de IB-aanslag over 2006. Over de voorlopige aanslag van dat jaar is door X reeds vergeefs geprocedeerd (zie HR 9 augustus 2013, nr. 12/03606, V-N 2013/42.1.2). De onderhavige aanslag is op 23 juli 2008 opgelegd. Het bezwaar is op 27 september 2011 bij de inspecteur binnengekomen. In geschil is of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Rechtbank Breda stelt de inspecteur in het gelijk. X gaat in hoger beroep. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat het bezwaar niet tijdig is ingediend zodat de niet-ontvankelijkverklaring terecht is. Voor zover het bezwaar zich richt tegen de vaststellingsovereenkomst wordt opgemerkt dat hierover al bij uitspraak van 15 juni 2012, nr. 11/00666 is geoordeeld dat X hieraan is gebonden. Los van het feit namelijk dat tegen een vaststellingsovereenkomst geen bezwaar mogelijk is, is ook reeds gebleken dat geen sprake was van dwaling of misbruik van omstandigheden. Deze eerdere uitspraak staat inmiddels onherroepelijk vast. Het beroep van X is ook voor het overige ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 6:7

Algemene wet inzake rijksbelastingen 26

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting

Instantie: Hof 's-Hertogenbosch

Editie: 28 mei

1

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen