Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat bij de berekening van de arbeidskorting het betrekken van het arbeidsinkomen waarover Nederland geen heffingsrecht heeft, slechts mag als in deze periode sprake is van ten minste binnenlandse of buitenlandse belastingplicht.

Belanghebbende, X, woont in 2019 van 1 januari tot en met 24 maart in Turkije en van 25 maart tot 31 december in Nederland. Bij de vaststelling van de aanslag IB/PVV 2019 houdt de inspecteur rekening met een arbeidskorting van € 1.993. Hierbij gaat hij uit van het wereldinkomen van € 50.454 van X. In geschil is of de inspecteur de arbeidskorting tot een te laag bedrag heeft berekend.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur de arbeidskorting tot een te laag bedrag heeft berekend. X is in de buitenlandse periode niet binnenlands of buitenlands belastingplichtig in Nederland. Dit betekent dat voor de berekening van de arbeidskorting slechts van het in de binnenlandse periode genoten arbeidsinkomen van € 29.128 mag worden uitgegaan. X heeft recht op een arbeidskorting van € 2.801. Het beroep van X is gegrond.

Lees ook het thema Buitenlandse belastingplicht in de inkomstenbelasting.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 7.8

Wet inkomstenbelasting 2001 2.1

Wet inkomstenbelasting 2001 7.2

Wet inkomstenbelasting 2001 2.7

Wet inkomstenbelasting 2001 8.1

Wet inkomstenbelasting 2001 8.11

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 20 juni

40

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen