Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur bij de navordering de meerderheidsregel heeft geschonden. Hij heeft namelijk slechts in 13 van de 179 gevallen nagevorderd. X heeft alsnog recht op aftrek van de giften.

X voert in zijn IB-aangiften 2013 en 2014 giften op aan stichting A ter hoogte van € 17.500. In 2014 wordt een strafrechtelijk onderzoek ingesteld bij stichting A en twee gelieerde vennootschappen. Naar aanleiding van dit strafrechtelijk onderzoek legt de inspecteur IB-navorderingsaanslagen op aan X. Volgens de inspecteur is er namelijk geen sprake van vrijgevigheid. Tegenover de giften stonden tegenprestaties.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat X in principe geen recht heeft op aftrek van giften. Uit de verklaringen van X blijkt dat door A werkzaamheden zijn verricht in en rondom de woning van X en dat X in ruil daarvoor ‘donaties’ aan A heeft gedaan. Tegenover de ‘donaties’ van X aan A heeft dan een directe tegenprestatie gestaan. De rechtbank honoreert vervolgens echter het beroep van X op de meerderheidsregel en vernietigt de navorderingsaanslagen. De rechtbank overweegt daarbij dat in 179 gevallen sprake is geweest van frauduleus handelen en dat naar slechts dertien van deze gevallen door de FIOD nader onderzoek is verricht. Nu de inspecteur niet aantoont dat de overige 166 gevallen, die dus bij de Belastingdienst bij naam bekend zijn, geen vergelijkbare gevallen zijn, voldoet hij niet aan de op hem rustende bewijslast. Daartoe is de blote stelling dat het vanwege het naderende einde van de navorderingstermijn niet mogelijk was om de overige 166 gevallen te onderzoeken, onvoldoende. Ook maakt de inspecteur niet aannemelijk dat in de overige 166 gevallen sprake is van geringe aftrekposten. Het gelijk is aan X.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 6.33

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Rechtbank Den Haag

Editie: 12 maart

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen