In verband met één van haar nieuwbouwprojecten doet X een aanmelding van een voorgenomen investering. De investering betreft een bouwwerk waarin 280 huurwoningen zullen worden gevestigd. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wijst de aanmelding af en geeft geen voorlopige investeringsverklaringen af. In geschil is of de bouwwerkzaamheden voor de huurwoningen feitelijk zijn gestart na 1 januari 2017. X stelt zich op het standpunt dat na 1 januari 2017 met de feitelijke bouwwerkzaamheden is begonnen. De minister is van mening dat moet worden aangesloten bij het slaan van de eerste heipaal en dat is gestart op 23 november 2016.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat X vóór 1 januari 2017 is begonnen met de bouwwerkzaamheden voor de huurwoningen. De minister heeft de aanmelding van een voorgenomen investering dan ook terecht afgewezen en X heeft geen recht op de heffingsvermindering voor omvangrijke, maatschappelijk gewenste investeringsopgaven. De rechtbank wijst er daarbij op dat zowel de wettekst als de wetsgeschiedenis geen uitsluitsel biedt over het moment waarop wordt geacht te zijn aangevangen met de te verrichten activiteit. Het is dan aan de minister om hieraan invulling en vervolgens toepassing te geven. Volgens de rechtbank heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat de bouwwerkzaamheden met het slaan van de eerste heipaal zijn aangevangen. Hij is daarmee binnen de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid gebleven.
Wetsartikelen:
Wet maatregelen woningmarkt 2014 II 1.12
Wet maatregelen woningmarkt 2014 II 1.11