Maatschap X exploiteert een champignonkwekerij. Bij de kwekerij hebben twee van de drie vennoten in privé een pand laten bouwen. Dit is in maart 2004 opgeleverd. Het pand wordt zowel gebruikt als woning voor de twee vennoten, als voor de kwekerij. X stelt in de btw-aangifte over het eerste kwartaal van 2004 dat zij het pand geheel tot haar bedrijfsvermogen rekent en dat daardoor recht is ontstaan op teruggaaf van de voorbelasting die bij de bouw aan de vennoten in rekening is gebracht. Rechtbank Breda oordeelt dat X slechts recht heeft op aftrek van de voorbelasting die betrekking heeft op het ten behoeve van de onderneming gebruikte deel van het pand. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de in 2002 en 2003 gefactureerde voorbelasting in de desbetreffende tijdvakken in aftrek gebracht had moeten worden. Deze komt dus thans niet meer voor aftrek dan wel teruggaaf in aanmerking. De Hoge Raad oordeelt dat de keuze van X om het pand geheel tot haar bedrijfsvermogen te rekenen, gedaan kan worden bij de aangifte over het tijdvak waarin het pand in gebruik wordt genomen. Dit brengt mee dat X niet alleen recht heeft op aftrek van de in dat tijdvak in rekening gebrachte btw, maar ook (alsnog) van de voordien met betrekking tot het pand in rekening gebrachte btw. Volgt verwijzing naar Hof Arnhem.
Hof Arnhem oordeelt dat de vennoten en de maatschap gezamenlijk als één belastingplichtige moeten worden beschouwd en dat die recht heeft op aftrek van de op de ter zake van de bouw uitgereikte facturen vermelde btw. Het maakt volgens het arrest dus niet uit aan wie van de bij de onderhavige samenwerkingsovereenkomst betrokken partijen de facturen zijn uitgereikt. De inspecteur stelt vergeefs dat de tekst van het arrest onduidelijk is en dat de facturen zijn gericht aan de twee vennoten, zodat X geen recht heeft op teruggaaf. Niet in geschil is dat die teruggaaf € 50.043 moet zijn. Het hoger beroep van X is gegrond.