Mevrouw X beroept zich in februari 2014 op de inkeerregeling. X had eind 2012 banktegoeden in Zwitserland met een totaal van € 1.378.428. In maart 2014 wordt een vaststellingsovereenkomst gesloten, die inhoudt dat er één IB-navorderingsaanslag over 2008 zal worden opgelegd. Deze aanslag van € 237.917 vervangt de navorderingsaanslagen met heffingsrente over de jaren 2002 tot en met 2012. De aanslag wordt echter pas in januari 2015 opgelegd. Volgens X is de aanslag daarom niet voortvarend genoeg opgelegd.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat X volgens de vaststellingsovereenkomst uitdrukkelijk en zonder voorbehoud afstand heeft gedaan van rechtsmiddelen tegen de navorderingsaanslag, ook voor zover die zien op de (verlengde) navorderingstermijn. Hierbij wordt aangetekend dat X bij het aangaan van de overeenkomst bijstand van haar gemachtigde heeft genoten, zodat zijn rechtskennis aan haar moet worden toegerekend. Ten overvloede wordt overwogen dat de aanslag over 2008 niet buiten de vijfjaarstermijn is opgelegd. De voortvarendheidseis is dus niet van toepassing. Het beroep van X is ongegrond.
Lees ook het thema De inkeerregeling.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Editie: 12 juni