X Beheer bv exploiteert op twee plaatsen een makelaardij. De heer en mevrouw X, die houders zijn van alle aandelen, ondertekenen in september 2003 een intentieverklaring. De verklaring houdt in dat beide makelaardijen eerst aan twee nieuwe dochter-bv's zullen worden overgedragen, waarna deze de makelaarsactiviteiten laten uitzakken in twee – eveneens nieuwe - aparte (klein)dochter-bv's. Er is expliciet vermeld dat één en ander binnen een fiscale eenheid voor de vpb zal plaatsvinden. De verklaring is vervolgens geregistreerd bij de Belastingdienst. Op 27 november 2003 vindt de herstructurering daadwerkelijk plaats. In het verzoek om toepassing van de fiscale eenheid wordt echter als ingangsdatum 1 januari 2004 genoemd. Tegen de conform dit verzoek gevormde fiscale eenheid is geen bezwaar gemaakt. X Beheer bv beroept zich voor de vpb-heffing over 2003 primair op het standpunt dat de bedrijfsfusiefaciliteit van toepassing is. Rechtbank Leeuwarden oordeelt echter dat de inspecteur de gerealiseerde overwaarde met betrekking tot het bedrijfspand van X Beheer bv terecht in de heffing heeft betrokken. X Beheer bv gaat in hoger beroep. Hof Leeuwarden oordeelt dat geen sprake is van een bedrijfsfusie omdat bij de doorinbreng naar de werk-bv het pand in de tussenholding is achtergebleven. X Beheer bv gaat in cassatie.
Advocaat-Generaal Niessen is van mening dat de beoordeling of sprake is van een ‘tak van bedrijvigheid' moet geschieden vanuit het perspectief van de inbrenger van de activa en passiva. Het maakt voorts niet uit dat dat een deel van de ingebrachte activa en passiva wordt "dooringebracht". Eventueel misbruik van de bedrijfsfusiefaciliteit wordt namelijk geweerd door de voorzieningen die de wetgever in art. 14, vierde lid, Wet Vpb 1969 heeft getroffen. De A-G concludeert tot gegrondverklaring van het beroep van X Beheer bv.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Europees belastingrecht, Vennootschapsbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 6 maart