Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur het gebruikelijk loon terecht op € 22.000 heeft vastgesteld. X maakt namelijk niet aannemelijk dat uitgegaan moet worden van een lager gebruikelijk loon. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

Belanghebbende, X, houdt aandelen A bv en aandelen B bv. In zijn IB-aangifte 2014 geeft hij een loon van A bv van € 1852 aan, en van B bv van € 11.217. Naar aanleiding van een boekenonderzoek stelt de inspecteur vast dat de gebruikelijkloonregeling van toepassing is. Omdat X 20 uren per week heeft meegewerkt, stelt de inspecteur het gebruikelijk loon vast op € 22.000.

Hof Den Haag (V-N 2018/67.1.3) oordeelt dat de inspecteur het gebruikelijk loon terecht op € 22.000 heeft vastgesteld. X maakt niet aannemelijk dat uitgegaan moet worden van een lager gebruikelijk loon. Volgens het hof is de blote stelling van X, dat de bv’s geen winst maken, namelijk onvoldoende. Verder verwerpt het hof de stelling van X dat het gebruikelijk loon op slechts 75% van het door de inspecteur in aanmerking genomen bedrag moet worden gesteld. Deze doelmatigheidsmarge is namelijk alleen van toepassing als het gebruikelijk loon hoger is dan € 44.000.

De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

Lees ook de thema's Belastingheffing over de commissarisbeloning en Gebruikelijk loon.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de loonbelasting 1964 12a

Wet inkomstenbelasting 2001 3.81

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Loonbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 29 mei

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen