De Europese Commissie leidt in 2015 een niet-nakomingsprocedure in tegen Duitsland in verband met de invoering van een infrastructuurheffing op alle gebruikers van het autosnelwegennet en de vrijstelling van de MRB. Deze vrijstelling betreft de MRB die houders van in Duitsland geregistreerde voertuigen verschuldigd zijn en bedraagt minimaal het bedrag van de door deze houders verschuldigde infrastructuurheffing. Nadat Duitsland enige aanpassingen in de wetgeving doorvoert, beëindigt de EC de niet-nakomingsprocedure. Vervolgens legt Oostenrijk de zaak voor aan de EC. Volgens Oostenrijk schendt Duitsland namelijk het EU-recht door de infrastructuurheffing in samenhang met de belastingvrijstelling in te voeren.
Het Hof van Justitie EU oordeelt dat Duitsland in strijd met het EU-recht handelt bij de invoering van de infrastructuurheffing voor personenauto’s. Tegelijk met de invoering van deze heffing, voert Duitsland namelijk een MRB-vrijstelling in voor houders van in Duitsland geregistreerde voertuigen. Deze vrijstelling is minstens gelijk aan de betaalde heffing. Het Hof van Justitie EU stelt daarbij vast dat de infrastructuurheffing, door de combinatie van de maatregelen, in feite voor rekening komt voor automobilisten die een in een andere lidstaat dan Duitsland geregistreerd voertuig tot 3,5 ton gebruiken. Automobilisten die een in Duitsland geregistreerd voertuig van minder dan 3,5 ton gebruiken, genieten namelijk een compensatie van deze heffing.
Wetsartikelen:
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 18
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Europees belastingrecht, Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie (Advocaat-Generaal)
Editie: 19 juni