A vertrekt in 1996 naar het buitenland (B). Hij start op B een onderneming die hij in 2008 voor $ 71,5 mln verkoopt aan een Amerikaanse multinational. A lijdt aan een hartdoening, waarvoor hij af en toe in Nederland wordt behandeld. Op 31 december 2008 reist A naar Nederland, en hij wordt drie weken later in het ziekenhuis opgenomen in verband met zijn hartkwaal. Hij overlijdt vervolgens enige tijd later in het ziekenhuis. De inspecteur is van mening dat A ten tijde van zijn overlijden (mede) in Nederland woonde. Hij legt daarom een aanslag erfbelasting op aan X, een zoon van A, naar een belaste verkrijging van ruim € 21,5 mln.
Rechtbank Zeeland - West-Brabant oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat A ten tijde van zijn overlijden in Nederland woonde. Volgens de rechtbank blijkt uit de aangedragen feiten en omstandigheden dat het duurzame middelpunt van de persoonlijke levensbelangen van A tot aan zijn overlijden enkel en alleen op het tropische eiland B lag. Volgens de rechtbank heeft de inspecteur geen enkele concrete omstandigheid aangevoerd op grond waarvan moet worden aangenomen dat A in de laatste fase van zijn leven in Nederland zou hebben gewoond. De rechtbank overweegt daarbij dat de inspecteur zich enkel heeft gebaseerd op subjectieve vermoedens en veronderstellingen zonder dat daar enige of voldoende basis voor was. Volgens de rechtbank heeft A zijn woonplaats voorafgaand aan zijn overlijden niet verlegd naar Nederland. De rechtbank vernietigt de aanslag erfbelasting.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 4
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Schenk- en erfbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 26 juni