Rechtbank Den Haag beslist dat het smartengeld dat agent Y van zijn werkgever krijgt, vanwege invaliditeit als gevolg van een dienstongeval, belast is als loon.
Agent Y loopt bij een landelijke oefening van de Mobiele Eenheid een kwetsuur op. Vastgesteld wordt dat er sprake is van gedeeltelijke blijvende invaliditeit. Zijn werkgever, X, merkt het ongeval als beroepsongeval aan en kent Y een smartengeldvergoeding toe. Het uitgekeerde bedrag is in de loonheffing betrokken. In geschil is of dit terecht is. Het geschil splitst zich toe op de vraag of de smartengeldvergoeding als loon kwalificeert en zo ja, of deze vergoeding is vrijgesteld voor de heffing van loonbelasting.
Rechtbank Den Haag overweegt dat de smartengeldvergoeding zozeer haar grond vindt in de vervulde dienstbetrekking dat deze als daaruit genoten moet worden aangemerkt. Er is sprake van bijzondere omstandigheden als bedoeld in de arresten van de Hoge Raad van 29 juni 1983, nr. 21 435, V-N 1983/1482 (Smeerputarrest) en 21 februari 2001, nr. 35 796, V-N 2001/15.13. De aanspraak vloeit namelijk voort uit een rechtspositionele regeling, het Besluit algemene rechtspositie politie (BARP). Over de smartengeldvergoeding zijn terecht loonheffingen op aangifte afgedragen. De vergoeding ziet niet op schade of verlies van persoonlijke zaken, waardoor de vrijstelling van art. 11 lid 1 onderdeel k van de Wet LB 1964 hier niet van toepassing is. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 11
Wet op de loonbelasting 1964 10
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Loonbelasting, Verbintenissenrecht
Instantie: Rechtbank Den Haag
Editie: 8 februari