De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van X inzake de kosten van invordering wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk.

Belanghebbende, X, stelt beroep in cassatie in tegen een uitspraak van Hof Den Haag inzake kosten van invordering.

De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van X inzake de kosten van invordering wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk. In een eerder hoger beroep tegen andere invorderingskosten van dezelfde aanslag is afgesproken dat de ontvanger alle invorderingskosten zou verminderen tot nihil en X alle procedures zou intrekken. Hof Den Haag heeft overeenkomstig dit compromis beslist en de invorderingsambtenaar is zijn deel nagekomen. X heeft de procedures echter niet ingetrokken en heeft tegen deze eerste hofuitspraak cassatieberoep ingesteld (het eerste cassatieberoep). Het onderhavige, tweede cassatieberoep heeft betrekking op een andere uitspraak van Hof Den Haag over invorderingskosten van dezelfde aanslag (Hof Den Haag 18 maart 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:765). De Hoge Raad verwerpt de stelling van X dat het compromis niet ‘rechtsgeldig uitvoerbaar’ is omdat hij tegen de eerste hofuitspraak cassatieberoep had ingesteld. De Hoge Raad legt uit dat het compromis in elk geval uitvoerbaar is geworden na zijn arrest van 9 juli 2021 waarin het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO ongegrond is verklaard (HR 9 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1997). Daarom heeft X geen belang meer bij vernietiging van de hofuitspraak. Omdat geen beroepsmatige rechtsbijstand is verleend, is het cassatieberoep van X niet-ontvankelijk.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Burgerlijk Wetboek Boek 7 7:900

Algemene wet bestuursrecht 1:2

Invorderingswet 1990 12

Invorderingswet 1990 11

Algemene wet bestuursrecht 4:119

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Invordering, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Hoge Raad

13

Gerelateerde artikelen