De Hoge Raad beslist dat de door een politieman verkregen immateriële schadevergoeding onbelast is. Een dergelijke vergoeding vindt niet zozeer haar grond in de dienstbetrekking dat zij als daaruit genoten loon dient te worden aangemerkt.

Belanghebbende, X, is werkzaam als lid van de mobiele eenheid en wordt vanwege een hersentumor in het jaar 2012 volledig arbeidsongeschikt verklaard, met ontslag in dat jaar als gevolg. Gedurende zijn loopbaan is X, terwijl hij werd ingezet bij een hoog-risicowedstrijd, aan het hoofd geraakt door een stoeptegel. Ook is hij tijdens een oefening van de mobiele eenheid van een viaduct gevallen. Beide ongevallen leiden ertoe dat X' loopbaanontwikkeling sterk is gestagneerd. X krijgt van zijn werkgever daarom een bedrag van € 15.000 netto aan schadeloosstelling uitbetaald in het jaar 2012. Volgens de werkgever betreft het compensatie voor het immateriële leed van X als gevolg van de ongevallen. X komt in beroep tegen de hem opgelegde aanslag IB/PVV 2012 als de inspecteur de schadeloosstelling in de heffing betrekt. De rechtbank beslist dat de inspecteur de schadeloosstelling terecht tot het loon heeft gerekend en in de heffing van inkomstenbelasting heeft betrokken. Het hof heeft daarentegen het door X ingestelde hoger beroep gegrond verklaard. Volgens het hof behoorde de schadevergoeding weliswaar tot het loon in de zin van art. 10 Wet LB 1964, maar vormde zij een vergoeding die naar algemene maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel wordt ervaren. De Staatssecretaris van Financiën komt in cassatie, X stelt incidenteel beroep in cassatie in.

Volgens de Hoge Raad laten de vaststellingen van het hof geen andere conclusie toe dan dat X als gevolg van de incidenten naast leed een vermindering van arbeidskracht heeft ondervonden, die heeft geleid tot een sterke stagnatie van zijn loopbaanontwikkeling. Het bedrag dat de werkgever daarvoor aan X deed toekomen strekt tot vergoeding van deze immateriële schade en dit verlies aan arbeidskracht. Een dergelijke vergoeding vindt niet zozeer haar grond in de dienstbetrekking dat zij als daaruit genoten loon dient te worden aangemerkt. Het hof heeft terecht geoordeeld dat de uitkering ten onrechte in de heffing van inkomstenbelasting is betrokken. Het beroep in cassatie van de staatssecretaris is ongegrond. Het incidentele beroep vervalt gelet op artikel 8:112 Awb.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de loonbelasting 1964 11

Wet op de loonbelasting 1964 10

Wet inkomstenbelasting 2001 3.81

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Loonbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 3 april

7

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen