Belanghebbende, stichting X, is een ROC. Samen met stichting Y, ook een ROC, verzorgt X, als ROC, opleidingen in het kader van voortgezet algemeen volwassenen onderwijs (VAVO-opleidingen). X en Y bieden de VAVO-opleidingen aan onder de naam A. Docenten van X en Y verzorgen de opleidingen. A wordt niet beschouwd als een van X en Y te onderscheiden onderwijsinstelling. De inspecteur is van mening dat A een zelfstandige entiteit is aan wie prestaties in de zin van de Wet OB kunnen worden verricht. Hij legt daarom btw-naheffingsaanslagen op aan X voor de diensten die zij aan A levert. Rechtbank Den Haag oordeelt dat aan A geen zelfstandige betekenis toekomt, omdat A niet over eigen personeel beschikt, geen eigen budget heeft en geen eigen onderwijsvoorzieningen heeft. De rechtbank vernietigt de naheffingsaanslagen.
Hof Den Haag oordeelt dat de door X en Y verrichte prestaties moeten worden aangemerkt als het verstrekken van onderwijs. Aangezien deze prestaties van btw zijn vrijgesteld, zijn de naheffingsaanslagen ten onrechte opgelegd. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 11