Belanghebbende, X, is tot 20 december 2006 bestuurder van A bv, een uitzendbureau. Op 22 augustus 2007 wordt A bv in staat van faillissement verklaard. Er blijft een tweetal naheffingsaanslagen loonbelasting onbetaald, één over 2004 en één over de periode 19 juni tot en met 10 september 2006. Er is geen melding betalingsonmacht gedaan. Op 11 juli 2008 is X op grond van art. 36 IW 1990 aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven (naheffings)aanslagen, boete, invorderingsrente en kosten. X komt uiteindelijk in hoger beroep en stelt dat de ontvanger de nieuwe bestuurder aansprakelijk had moeten stellen. Ook hoefde er, volgens X, geen mededeling betalingsonmacht te worden gedaan, dit omdat A bv in de desbetreffende jaren over voldoende liquide middelen beschikte om de aanslagen te betalen. Hof 's-Gravenhage verklaart het hoger beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. X komt in cassatie. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie gegrond en verwijst naar Hof Amsterdam.
Hof Amsterdam overweegt dat X nog tijdens de periode waarin hij aandeelhouder en bestuurder van A bv was, de activa en administratie van de bv heeft overgedragen aan de latere koper van de aandelen zonder dat enige waarborg was getroffen dat A bv haar schulden zou voldoen. Van enige feitelijke bemoeienis van X met de gang van zaken in de bv is in de daaropvolgende periode tot aan de verkoop en levering van de aandelen in de bv ook overigens niet gebleken. Dit doen en laten van X is volgens het hof dusdanig in strijd met wat ieder redelijk denkend bestuurder in dezelfde omstandigheden zou hebben gedaan, dat aan de kwalificatie "kennelijk onbehoorlijk bestuur" niet te ontkomen valt. Aan de aansprakelijkheid van X doet niet af dat A bv ten tijde van de feitelijke overdracht in september 2006 over voldoende liquide middelen beschikte om de loonbelastingschuld te betalen. X had het, als bestuurder van de bv, in zijn macht deze hem bekende schuld tijdig te betalen. X is terecht aansprakelijk gesteld voor de loonbelastingschuld.