De heer X houdt zich in 2002 en 2003 bezig met de handel in verdovende middelen en het op grote schaal 'leegtrekken' van vennootschappen. X dient namens deze vennootschappen onterechte btw-teruggaven in. In 2005 is X strafrechtelijk veroordeeld wegens overtreding van de Opiumwet en het opzettelijk doen van onjuiste btw-aangiften. In 2006 zit X in detentie en recidiveert hij door weer onterechte btw-teruggaven in te dienen. In geschil zijn de IB-aanslagen over 2002, 2003 en 2006. Volgens Rechtbank Haarlem zijn de aanslagen over 2002 en 2003 tijdig aan X bekendgemaakt toen hij in detentie zat. De inspecteur heeft deze aanslagen terecht naar het GBA-adres van X gestuurd. Weliswaar heeft X in 2005 een detentieverklaring naar de inspecteur gestuurd, doch hierin stond slechts dat X preventief in hechtenis zat. Bovendien werd deze verklaring door X meegezonden met zijn IB-aangifte over 2004 als 'bewijs' dat hij dat jaar geen inkomsten uit dienstbetrekking had genoten. De inspecteur heeft de hoogte van de inkomsten terecht afgeleid van de btw-teruggaven die X zich had toegeëigend. X gaat in hoger beroep. Hof Amsterdam oordeelt dat de onterechte btw-teruggaven die in 2006 zijn ontvangen terecht in dat jaar als inkomsten van X zijn belast. X beschikte namelijk over de bankrekeningen als waren het zijn eigen rekeningen. Het feit dat X tijdens zijn detentie niet in staat was om bedragen op te nemen, staat daar los van. X toont ook voor het overige niet overtuigend aan dat de aanslagen te hoog zijn vastgesteld. De aanslag over 2002 is zelfs eerder te laag dan te hoog. Het beroep van X is slechts gegrond omdat de inspecteur de aanslag over 2003 na een herberekening alsnog heeft verlaagd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 478.245.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.90
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Omzetbelasting
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 3 augustus