Hof Amsterdam beslist dat Rijnvarende, X, op grond van de afgegeven A1-verklaring in Nederland premieplichtig is voor de volksverzekeringen. Het hof is gebonden aan de inhoud van die door de SVB afgegeven verklaring. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Belanghebbende, Nederlander, X, werkt en woont het hele jaar 2013 in Nederland. X werkt als Rijnvarende op een schip dat in Nederland staat geregistreerd. X is het gehele jaar in dienstbetrekking bij X Ltd. Voor het binnenschip is voor de eigenaar een Rijnvaartverklaring afgegeven. X Ltd. heeft zich voor het jaar 2013 niet gemeld als schipper/exploitant van het binnenschip. Evenmin heeft de schipper/eigenaar gemeld dat er sprake is van exploitatie door een ander dan door hemzelf. Volgens de door de SVB afgegeven A1-verklaring is de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving voor de jaren 2013 en 2014 van toepassing op het dienstverband tussen X en X Ltd. In zijn aangifte ib/pvv 2013 geeft X aan aanspraak te maken op vrijstelling van premieheffing volksverzekeringen. Dit wordt niet geaccepteerd. X komt uiteindelijk in hoger beroep.
Volgens Hof Amsterdam (V-N Vandaag 2019/1299) volgt uit HR 9 oktober 2009, 08/02433, BNB 2009/312, V-N 2009/51.25, dat zowel de inspecteur als de belastingrechter in het kader van de premieheffing dient te handelen en te oordelen overeenkomstig de inhoud van de A1-verklaring zoals afgegeven door de SVB. Dit geldt ook indien de A1-verklaring nog niet onherroepelijk vaststaat, en ook indien de juistheid ervan door X wordt betwist. X is dus verplicht verzekerd voor de Nederlandse sociale verzekeringswetgeving. Het hoger beroep is ongegrond.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Premieheffing, Internationale sociale zekerheid
Instantie: Hoge Raad
Editie: 6 januari