Hof Amsterdam beslist dat X, bij de waardering op de openingsbalans van door haar ingebrachte gronden, rekening had moeten houden met het op de gronden rustende gebruiksrecht.

Belanghebbende, X, gaat een maatschap aan met haar echtgenoot C die een akkerbouwbedrijf uitoefent. X brengt het gebruik en genot van haar toebehorende percelen bouwland in. X neemt de percelen op haar buitenvennootschappelijke openingsbalans op voor de waarde in vrij opleverbare staat. C overlijdt op 23 juli 2009. In het jaar 2010 staakt X haar onderneming. Zij verkoopt een deel van de grond en de rest wordt overgebracht naar haar privévermogen. De inspecteur gaat bij het berekenen van de stakingswinst uit van de boekwaarde van de grond op de openingsbalans rekening houdend met een langdurig gebruiksrecht.

Hof Amsterdam overweegt dat X als gevolg van de maatschapsovereenkomst mede-ondernemer is geworden in het akkerbouwbedrijf van haar echtgenoot. De gronden gaan tot haar ondernemingsvermogen behoren. Op hetzelfde moment is van de gronden het recht van gebruik en genot afgesplitst en door X ingebracht in de maatschap. Met dit op de gronden rustende recht moet bij de waardering van de gronden op de openingsbalans van X rekening worden gehouden. De inspecteur heeft bij de (latere) vervreemding van de gronden het juiste resultaat vastgesteld. Het hoger beroep van de inspecteur is gegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.8

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hof Amsterdam

Editie: 22 juni

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen