Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat bij nieuwe auto's de ongelijkheid qua BPM-druk niet wordt veroorzaakt door het land van herkomst, maar door de plaatsing op de zogenaamde restantvoorraadlijst van de officiële importeur.

X doet in februari 2019 BPM-aangifte voor een Toyota RAV4 2.5 Hybrid Executive en voldoet € 2775. Volgens de inspecteur is het een nieuwe auto. In geschil is de naheffing van € 2704. Niet meer in geschil is dat de auto niet is gebruikt. Tot 1 september 2017 wordt de CO2-uitstoot bepaald door de NEDC(1)-methode (New European Driving Cycle). Daarna wordt de WLTP-methode (Worldwide harmonized Light vehicle Test Procedure) gebruikt, die wordt omgerekend naar NEDC(2). X stelt primair dat de BPM-heffing op basis daarvan in strijd is met art. 110 VWEU, omdat die hoger is in vergelijking met andere, gelijksoortige auto’s waarvan de BPM is vastgesteld op basis van NEDC(1).

Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat bij nieuwe auto's de ongelijkheid qua BPM-druk niet wordt veroorzaakt door het land van herkomst, maar door de plaatsing op de zogenaamde restantvoorraadlijst van de officiële importeur. De CO2-uitstoot van bestaande modellen mag namelijk tot 1 september 2019 worden vastgesteld door middel van de oude NEDC-testmethode. De onderhavige BPM-heffing is dus neutraal en heeft geen verboden (indirecte) discriminerende gevolgen. Het beroep van X is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 9

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Europees belastingrecht, Belastingheffing van motorrijtuigen

Instantie: Rechtbank Noord-Nederland

Editie: 17 augustus

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen