Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat bij de waardebepaling van een woonschip voor de roerenderuimtebelasting de gemeente rekening mag houden met de plaats en omgeving van het schip en de toekomstverwachtingen met betrekking tot de ligplaats.

Belanghebbende, X, is eigenaar van een woonschip met ligplaats in de gemeente Arnhem. De ligplaats bestaat uit (de ondergrond van) het water waarin het woonschip ligt (eigendom: de Staat) alsmede een stukje van de wal waaraan het woonschip ligt (eigendom: gemeente). X is het niet eens met de aanslag in de belastingen op de roerende woon- en bedrijfsruimten. X stelt dat de gemeente bij de waardering van het woonschip voor deze belasting ten onrechte mede in aanmerking heeft genomen de plaats en omgeving van het woonschip en de verwachtingen over de mogelijkheid dat het schip op die plaats zal kunnen blijven liggen.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat bij de waardebepaling van een woonschip voor de roerenderuimtebelasting de gemeente rekening mag houden met de plaats en omgeving van het schip en de toekomstverwachtingen met betrekking tot de ligplaats. Dat de gemeente met deze omgevingsaspecten rekening houdt, betekent nog niet dat zij de waarde van de ondergrond van het water en van de walkant in de waardering van het woonschip heeft betrokken en dat sprake zou zijn van een foutieve objectafbakening. X stelt tevens dat er sprake is van een dubbele heffing nu de ligplaats niet alleen de waarde van het woonschip verhoogt, maar ook zelfstandig in de heffing van OZB wordt betrokken. Het hof verwerpt deze stelling. Het hof trekt de vergelijking met een bosrijke omgeving die de waarde van een onroerende zaak verhoogt, maar daarmee nog geen deel gaat uitmaken van die onroerende zaak. Het hoger beroep van X is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Gemeentewet 221

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Belastingen van lagere overheden

Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden

Editie: 6 november

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen