Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X geen recht heeft op een dwangsom voor het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen de beslissing om geen dwangsom toe te kennen.

X vraagt om ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting 2020. De inspecteur beslist niet tijdig op dit verzoek. X stelt daarom 11 oktober 2022 de inspecteur in gebreke en verzoekt enige tijd later om een dwangsom. Bij beschikking van 11 januari 2023 beslist de inspecteur dat geen dwangsom is verbeurd. X maakt hiertegen bezwaar. Nadat de (verlengde) beslistermijn is verstreken, stelt X de inspecteur in gebreke. De inspecteur verklaart het bezwaar gegrond en kent een dwangsom toe voor het niet tijdig beslissen op het verzoek om ambtshalve vermindering, maar wijst geen dwangsom toe voor het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Tegen deze laatste beslissing stelt X beroep in.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X geen recht heeft op een dwangsom voor het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen de beslissing om geen dwangsom toe te kennen. Uit het arrest van de Hoge Raad van 21 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:906, V-N 2024/30.26 volgt dat de ingebrekestelling van 11 oktober 2022 niet kan worden gezien als een verzoek aan de inspecteur om een (dwangsom)besluit te nemen. Hierdoor is het besluit van 11 januari 2023 geen beschikking op aanvraag, en kan de inspecteur geen dwangsom verbeuren voor het niet tijdig nemen van dat besluit. In lijn met dit arrest oordeelt de rechtbank dat de inspecteur ook geen dwangsom verbeurt bij het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar tegen een dwangsombesluit.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 4:18

Algemene wet bestuursrecht 4:17

Algemene wet bestuursrecht 1:3

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Editie: 11 oktober

Informatiesoort: VN Vandaag

183

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen