Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de wijze van heffing en betaling van BPM niet in strijd is met art. 110 VWEU. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.

X BV ontvangt een teruggaaf BPM van € 502. Van de teruggaaf is € 5 afgeboekt op de invorderingsrente, € 296 op de openstaande kosten en € 201 op de naheffingsaanslag. X BV gaat in bezwaar, (hoger) beroep en in cassatie. Nadat de Hoge Raad het cassatieberoep ongegrond verklaart, beslist de ontvanger opnieuw op het bezwaar tegen de invorderingsrente. Ook dit bezwaar wordt ongegrond verklaard. X BV gaat tegen de beslissing van de ontvanger in sprongberoep bij het hof. In het sprongberoep is onder andere in geschil of er terecht invorderingsrente in rekening is gebracht.

Hof ’s-Hertogenbosch (V-N 2024/30.1.2) oordeelt dat de invorderingsrente terecht aan X BV in rekening is gebracht. X BV miskent de belastbare handeling: de registratie van het voertuig in het kentekenregister. X BV moet zichzelf dan ook vergelijken met een autohandelaar die een nieuw voertuig in Nederland verkoopt en daarbij registreert. Hij moet daarbij BPM betalen. Indien hij niet betaalt krijgt hij te maken met invorderingsmaatregelen. Verder is de wijze van heffing en betaling van BPM niet in strijd met art. 110 VWEU, omdat hierbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen motorrijtuigen die in Nederland geproduceerd of aldaar zijn aangekocht en motorrijtuigen die buiten Nederland zijn geproduceerd of aldaar zijn aangekocht. Het sprongberoep van X BV is ongegrond. X gaat in cassatie, maar betaalt het griffierecht niet. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 110

Algemene wet bestuursrecht 8:113

Instantie: Hoge Raad

Rubriek: Invordering, Belastingheffing van motorrijtuigen

Editie: 11 oktober

Informatiesoort: VN Vandaag

66

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen