Hof Den Haag oordeelt dat de stamrechtverplichting niet gedeeltelijk vrijvalt omdat zich in het onderhavige jaar geen mutatie in de verplichting voordoet.

Op 4 februari 2009 brengt Y bij X bv een stamrechtkapitaal onder. Op 23 maart 2009 sluit Y een nadere overeenkomst waarbij hij drie periodieke uitkeringen bedingt. Op 31 december 2009 bestaat alleen nog de verplichting om aan Y vanaf 2015 levenslang € 15.963 bruto per jaar uit te keren. X bv waardeert de verplichting tegen een rekenrente van 3%. De inspecteur waardeert de verplichting tegen een rekenrente van 4% en legt een navorderingsaanslag op. In hoger beroep is de navorderingsaanslag in geschil.

Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur ten onrechte navordert. Het standpunt van de inspecteur dat de waardering van de verplichting plaatsvindt met inachtneming van een rekenrente van 4% is juist. Echter, in 2009 doet zich na de totstandkoming van het stamrecht geen mutatie in de verplichting voor. Het hof ziet geen grond voor een gedeeltelijke vrijval van die verplichting in 2009.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.29

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting

Instantie: Hof Den Haag

Editie: 27 juli

6

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen