De Hoge Raad oordeelt dat in art. 47 alinea 2 van het EU-Handvest het recht op berechting binnen een redelijke termijn ligt besloten, maar daaruit vloeit niet voort dat de rechter zonder dat daartoe een verzoek is gedaan een schadevergoeding wegens het overschrijden van die termijn moet toekennen.

Aan X bv is een BPM-naheffinsaanslag opgelegd. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden is in hoger beroep de redelijke termijn overschreden, maar gelet op HR 19 februari 2016, 14/03907, V-N 2016/13.4 blijft toekenning van een immateriële schadevergoeding achterwege. Er is daartoe door X bv namelijk geen verzoek gedaan. X bv stelt in cassatie dat het vergoeden van immateriële schade rechtstreeks voortvloeit uit art. 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU.

De Hoge Raad oordeelt dat in art. 47 alinea 2 van het Handvest het recht op berechting binnen een redelijke termijn ligt besloten, maar daaruit vloeit niet voort dat de rechter zonder dat daartoe een verzoek is gedaan een schadevergoeding wegens het overschrijden van die termijn moet toekennen. Ook als een EU-rechter de verplichting schendt een zaak binnen een redelijke termijn te berechten, ook dan is een verzoek vereist voor het verkrijgen van de schadevergoeding. Art. 6 EVRM verzet zich er evenmin tegen. Het beroep van X bv is ook voor het overige ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6

Algemene wet bestuursrecht 8:73

Algemene wet bestuursrecht 8:16

Algemene wet bestuursrecht 8:15

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Hoge Raad

Editie: 19 september

9

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen