Rechtbank Gelderland oordeelt dat door de overmaking de verschuldigde btw is betaald en dat er voor naheffing in beginsel dus geen grond is. Bovendien staat in casu vast dat de terugstorting buiten de wil van mevrouw X om heeft plaatsgevonden en dat het om een laag bedrag gaat.

Mevrouw X doet btw-aangifte over het tweede kwartaal van 2015. Het verschuldigde belasting van € 22 is onder vermelding van een onjuist betalingskenmerk voldaan. Het bedrag is daarom teruggestort door de Belastingdienst. Vervolgens is een naheffingsaanslag opgelegd van € 22. In geschil is of dat terecht is.

Rechtbank Gelderland oordeelt dat door de overmaking de verschuldigde belasting is betaald en dat er voor naheffing in beginsel dus geen grond is (zie HR 13 augustus 2010, nr. 09/00019, V-N 2010/37.4). Bovendien staat in casu vast dat de terugstorting buiten de wil van X om heeft plaatsgevonden en dat het om een laag bedrag gaat. Uit art. 6:114 BW en de redelijkheid en billijkheid vloeit echter voort dat een schuldeiser de bevoegdheid heeft om een girale betaling alleen te accepteren als het juiste betalingskenmerk is vermeld. Een en ander is door de inspecteur echter niet aangevoerd, zodat het gelijk aan X blijft. X krijgt voorts een proceskostenvergoeding van € 992.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Burgerlijk Wetboek Boek 6 114

Algemene wet inzake rijksbelastingen 20

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Omzetbelasting

Instantie: Rechtbank Gelderland

Editie: 18 augustus

5

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen